Tijdvak 8: 1800-1900
De stad Nijmegen was halverwege de negentiende eeuw overvol. De stadsmuren, poorten en andere vestingwerken die om de stad lagen maakten verder uitbreiden onmogelijk. Nijmegen had de status van vesting en die status hield elke vorm van stadsuitbreiding tegen. Buiten de muren mocht in een straal van 1 km niet in steen gebouwd worden om in tijden van oorlog niet kwetsbaar te zijn. Alles moest binnen de muren blijven hoewel deze al lang niet meer beschermden tegen het moderne oorlogstuig. Het is dan ook niet gek, dat de inwoners van het 19de-eeuwse Nijmegen zich binnen deze omwalling steeds meer bekneld voelden en graag de walmuren wilden slopen om de stad uit te breiden. Ook de gezondheid en hygiëne in de stad liet te wensen over.
De stadsuitbreiding
Via tal van manieren maakten burgers en politici duidelijk dat het de hoogste tijd was om een einde te maken aan de vestingstatus. Pas door de aanname van de Vestingwet in 1874 kwam de lang gewenste verandering en mochten de beknellende muren worden afgebroken. Dit leidde tot grote blijdschap in de stad. Eindelijk kon men de ruimte opzoeken en bouwen aan een stad voor de toekomst. Om alles in goede banen te leiden werd er een Commissie voor de Uitleg van de Stad in het leven geroepen. De geplande veranderingen en aanpassingen waren niet alleen functioneel en nuttig (zoals de vestingwerken die een heel duidelijk verdedigend doel hadden) maar hadden ook een esthetisch doel: het moest er mooi, fraai en aangenaam uitzien.
De ontwikkeling van de stad verliep stormachtig. Vanaf 1879 was er schoon water beschikbaar door een waterleidingbedrijf. Een gemeentelijke reinigingsdienst werd ingesteld vanaf 1889. Twee- tot driemaal per week kwam vooraan een tonnenophaaldienst langs. De opening van een elektriciteitscentrale op de Waalkade in 1908 maakte de aanleg van elektrische straatverlichting en de tram mogelijk. Er kwam eindelijk toegang tot het landelijke spoorwegennet en de wegen en bereikbaarheid werd verbeterd. De spoorbrug en het monumentale station werden eveneens in deze periode aangelegd. In de visie van een stad voor de welgestelden paste ook bijzondere aandacht voor de inrichting van boulevards en parken: het Kronenburgerpark, het Valkhof, Hunnerpark, Keizer Karelplein en de singels. Een paar jaar na de rijken waren ook de minderbedeelden aan de beurt. Vanaf 1910 werden mondjesmaat ook arbeiderswoningen en sociale huurwoningen gebouwd voor de mensen die minder geld te besteden hadden.